Groepen in focus
     

    Begrippenlijst

    Actieve vraagtechniek

    Een actieve vraagtechniek biedt de groep ruimte om niet alleen maar via het gesproken woord te reageren, maar ook fysiek (met het lichaam) door iets te laten opschrijven, de hand op te laten steken of op te laten staan om wat op te plakken.

    Antagonistische rol

    De antagonistische rol is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. Dit type maakt vaak kritische opmerkingen. Hij is min of meer de agressor, valt anderen aan       – ‘Jan, jij hebt je onnodig laten opereren’ –, stelt moeilijke vragen, twijfelt aan de legitimiteit van het onderzoek, onderbreekt deelnemers die aan het woord zijn, praat met de armen over elkaar, draait zich ook wel weg van de moderator of antwoordt op een vraag met ‘dat vertel ik je niet’ of ‘dat gaat je niets aan’. Ook de antagonist is in een groep een bron van verstoring. Een in te zetten vraagtechniek ziet er als volgt uit: A valt B aan over een ziekenhuisonderzoek. De moderator neemt B in bescherming door aan te geven dat B daar een goede reden voor kan hebben gehad en wijst erop dat niemand bij dit soort beslissingen de wijsheid in pacht heeft, waarna hij aangeeft nu naar een ander onderwerp te willen gaan. De moderator moet zorgvuldig omgaan met boosheid en kwetsbaarheid en die moet hij niet oproepen door het conflict te personifiëren, want dan verliest hij de controle en gaan andere deelnemers zich ermee bemoeien. Een positief punt van de antagonist is dat hij bijdraagt aan verschillen in visie, maar de controverse moet niet uitlopen op een conflict.

    Autoriteitsrol

    De autoriteitsrol is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. Dit type stelt zich voor als deskundige of geeft aan alles zelf op te knappen in huis dan wel alles zelf te koken of te bakken. Denk dan aan een groep met vrouwen, onder wie een vrouw met een man die een handige doe-het-zelver is. Of aan een groep vrouwen in een sessie over koken, onder wie een vrouw die alles zelf kookt en bakt. Anderen gaan zo’n persoon om advies vragen. Een nadelig effect van autoriteiten in een groep is dat deelnemers zich daar geïntimideerd door voelen en zich dan afhoudend of afwachtend opstellen of zich terugtrekken. Deelnemers gaan hun mond houden of laten zich ‘opvoeden’ door vragen te stellen. Autoriteitsrollen zijn moeilijk te weerstaan in een groep. Een vraagtechniek is iemand in de groep advocaat van de duivel te laten spelen door een visie naar voren te laten brengen die afwijkt van de visie van de autoriteit. Dit biedt de deelnemers de mogelijkheid het niet eens te zijn met de autoriteit.

    Behoefte aan consistentie

    Er bestaat de neiging van deelnemers aan een focusgroep om in een groep het ‘goede’ of het ‘meest sociaal aanvaardbare’ antwoord te geven: 'rational man'-syndroom. Een goede moderator ondervangt dit probleem door constant gedrag versus attituden te checken, respondenten uit te dagen en degenen met tegengestelde visies of meningen aan de praat te krijgen, maar ook door oog te hebben voor de emotionele component van antwoorden.

    Behoefte aan consistentie

    De behoefte aan consistentie is de neiging om de weergave van gezichtspunten die intern consistent met elkaar zijn, te omarmen en te versterken. Behoefte aan consistentie kan afbreuk doen aan de objectiviteit van de moderator.

    Beleving van objecten

    Beleving van objecten is een soort projectieve techniek. Bijvoorbeeld de vraag: Wie wil er wat vertellen over zijn bezoek aan X? In geval je om een mening vraagt over X, dan beperk je je tot de vraag: Wat vind je van X?

    Betrouwbaarheid

    Betrouwbaarheid is een onderdeel van de aandacht voor kwaliteit bij focusgroeponderzoek. Het navolgen en het controleren van de gemaakte onderzoeksstappen bepalen in belangrijke mate de betrouwbaarheid. De vraag is of toepassing van de gevolgde procedures door anderen dezelfde resultaten oplevert.

    Bruikbaarheid

    Volgens Peters (2006) maar ook volgens Van Selm en Westers (2006) richten kwaliteitseisen vanuit de methodologie zich bij focusgroeponderzoek vooral op concepten als betrouwbaarheid en geldigheid, maar die dienen voor het toegepaste of praktijkonderzoek te worden aangevuld met de eis van bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten. In dit verband geldt dat conclusies van het onderzoek – bij praktijkonderzoek in de vorm van aanbevelingen – zodanig moeten zijn dat zij bijdragen aan de oplossing van het probleem dat de aanleiding is geweest voor het kwalitatieve onderzoek.

    Centrale vraagstelling

    De centrale vraagstelling is inhoudelijk gelijk aan de doelstelling in het onderzoek, maar dan in vragende vorm geformuleerd. Vervolgens krijgt deze centrale vraagstelling uitwerking in één of meer deelvragen.

    Chrzanowska (2002)

    Chrzanowska (2002) heeft het vijfstadiamodel van Tuckman (1965) nader uitgewerkt. Bij elk van de vijf stadia van het procesverloop van de groep is zij ingegaan op de volgende aspecten: onderliggende processen die zich in een stadium van het focusgroepproces kunnen voordoen, signalen afkomstig van de deelnemers die de moderator moet kunnen duiden, en voor welke taak de moderator staat in relatie tot het stadium waarin de focusgroep zich bevindt.

    Collagetechniek

    Collagetechniek is een soort projectieve techniek. Hierbij laat de moderator de groep teksten, foto’s en tekeningen uit verschillende tijdschriften knippen en die op een leeg vel plakken om daarmee een visie of gevoel ten aanzien van een product/dienst of merk/persoon uit te drukken.

    Commitment

    In een focusgroep hebben deelnemers de behoefte een positieve bijdrage te leveren. Er ontstaat bij hen een gevoel van commitment (verbondenheid). Daarin zit de kracht van focusgroepmethode in vergelijking tot het vrije interview.

    Conformeren

    Conformeren betekent dat een deelnemer in een groep de neiging heeft de eigen mening aan te passen aan de groepsnorm. Dit gebeurt zonder dat de deelnemer dat beseft. De onderliggende motivaties voor deze aanpassing zijn beleefdheidsnormen en de behoefte aan wederzijdse bevestiging in het samenzijn met vreemden. In vergelijking met individuele interviews is dit een nadeel van focusgroeponderzoeken.

    Datatriangulatie

    Datatriangulatie is een vorm van triangulatie waarbij verschillende databronnen worden geraadpleegd (onder andere interviews, observaties, beleidsstukken, rapporten) of waarbij tijdig meerdere onderzoekers worden ingeschakeld bij het verzamelen van data en het analyseren ervan.

    Directe stijl

    Persoonlijke verschillen tussen moderators leiden tot verscheidenheid in moderatorstijl. De moderator dient een keuze te maken voor een meer directe of een meer indirecte stijl. Bij een directe stijl komt een groot aantal onderwerpen aan de orde of juist een beperkt aantal, maar dan gedetailleerd. Deze stijl kan nadelig zijn voor de spontaniteit dan wel de synergie in de groep. De meest gebruikte stijl ligt tussen een meer directe stijl en een non-directieve stijl in.

    Directe vraagtechniek

    De directe vraagtechniek gebruik je om reacties van de deelnemers vast te stellen ten aanzien van communicatie-uitingen, zoals een spotje, een advertentie, een profiel van enkele producten/diensten, een proefmodel van een te ontwikkelen product zoals een insulinespuit. De moderator confronteert de deelnemers bijvoorbeeld met een advertentie en vraagt hun enkele spontane reacties/indrukken op papier te zetten, zonder dat zij onderling over de advertentie spreken.

    Doelstelling in

    Bij het vaststellen van de doelstelling van onderzoek is het nuttig onderscheid te maken tussen de doelstelling in versus de doelstelling van het onderzoek. Met de doelstelling in het onderzoek geef je aan over welke informatie je na afloop van het onderzoek wilt beschikken, ofwel welke vraagstellingen in het onderzoek centraal staan. Het doel in het onderzoek formuleer je bij kwalitatief onderzoek vaak in termen als: inzicht verkrijgen in of het inventariseren/achterhalen van beweegredenen/motieven. De verbinding tussen de doelstelling in en de doelstelling van het onderzoek maak je door het woordje teneinde in te voegen.

    Doelstelling van

    Bij het vaststellen van de doelstelling van onderzoek is het nuttig onderscheid te maken tussen de doelstelling in versus de doelstelling van het onderzoek. De verbinding tussen de doelstelling in en de doelstelling van het onderzoek maak je door het woordje teneinde in te voegen. De doelstelling van het onderzoek leidt vervolgens tot een centrale vraagstelling.

    Doorvragen

    Doorvragen is een middel om het gesprek op gang te houden en te intensiveren. Doorvragen is nodig als antwoorden niet duidelijk zijn, te vanzelfsprekend lijken, nietszeggend of onvolledig zijn of meer concretisering behoeven, maar ook om meer diepgang in het gesprek te verkrijgen. Tijdens het doorvragen kun je zinsneden en woorden gebruiken zoals: hoe bedoel je, kun je er iets meer over vertellen; zoals, wat, hoe, waarom; onder welke voorwaarden; wat betekent het voor je; wil je dit eens toelichten of verduidelijken; waarom is dit punt zo belangrijk voor je?

    Drievragenmodel

    Het is belangrijk dat de moderator geen genoegen neemt met eerste reacties, maar op zoek gaat naar achterliggende betekenissen of overwegingen/redenen. Hij maakt hiervoor gebruik van follow-upvragen of doorvraagtechnieken. Goed kunnen doorvragen is van belang om goede informatie te verkrijgen van de deelnemers, zonder hen in het defensief te duwen of een specifiek antwoord te suggereren. Het drievragenmodel ziet er als volgt uit: (1) Moderator: Wat vind je van deze advertentie?   Deelnemer: Ja, die spreekt me wel aan. (2) Moderator: En waarom spreekt deze je aan? Deelnemer: Ik vind deze advertentie leuker dan die andere. (3) Moderator: Je vindt deze advertentie leuker en op welk facet van de advertentie duid je dan of welk onderdeel van de advertentie maakt deze voor jou leuker, wil je dit eens uitleggen … en waarom? Deelnemer geeft zijn mening.

    Ecologische validiteit

    Ecologische validiteit betreft de geldigheid van de resultaten waar het de dagelijkse praktijk betreft. De onderzoeker dient de geldigheid van zijn resultaten te bevorderen, onder meer door het toepassen van het principe van triangulatie.

    Emic en epic

    Emic-data ontwikkelen zich in een natuurlijke of oorspronkelijke vorm. In de huidige onderzoekspraktijk komen emic-data in zuivere vorm nauwelijks voor. Er is sprake van een continuüm, dat loopt van emic-data (kwalitatief onderzoek) naar epic-data (kwantitatief onderzoek). Focusgroepen leveren data op die meer emic dan epic van karakter zijn (Krippendorf, 2004).

    Focus

    In focusgroeponderzoek richt de onderzoeker zich op een enkelvoudig probleem. Focus is één van de vier algemeen geldende criteria die de kern van de focusgroeptheorie vormen. Geformuleerd door Stewart et al. (2007, p. 8) op grond van de inzichten van pioniers als Merton en Kendall (1946), Merton (1987), Goldman (1962), Goldman en Lewis (1977) en Goldman en McDonald (1987).

    Focusgroeponderzoeken

    Focusgroeponderzoeken zijn geschikt voor een brede verkenning van meningen en betekenissen om inzicht te geven in de vraag welke meningen er in de praktijk over een onderwerp bestaan. Ook zijn focusgroeponderzoeken geschikt voor het achterhalen van betekenissen, houdingen en gedragingen die zich ontwikkelen en manifesteren door interactie in sociale settings zoals een vriendengroep, een klas, een woongroep, een gezin, een werkgroep en een afdeling.

    Focussed (gefocust) interview

    Het focussed (gefocuste) interview is een voorloper van focusgroeponderzoek uit de jaren veertig en zestig (van de vorige eeuw). In die tijd vonden interviews individueel of groepsgewijs plaats, waarbij respondenten na het vastleggen van hun waarderingsscore voor bijvoorbeeld een radioprogramma, hun scores mondeling beargumenteerden. Van enige mondelinge interactie tussen de deelnemers was dan nog geen sprake.

    Follow-upvragen

    Follow-upvragen worden gesteld als reactie op een antwoord op een eerdere vraag. Focusgroeponderzoeken staan de onderzoeker toe op directe wijze met de respondenten te interacteren. Dit biedt hem de kans op verheldering van de gegeven antwoorden en geeft hem de mogelijkheid follow-upvragen te stellen en op bepaalde antwoorden door te vragen

    Fotosort

    Fotosort is een soort projectieve techniek. Het is een indirecte vraagtechniek met behulp van beeldmateriaal, zoals foto’s van personen, dieren, bloemen en landschappen, om zicht te krijgen op gevoelens die producten, diensten, reclame-uitingen of merken oproepen.

    Fysieke omstandigheden

    De fysieke omstandigheden zijn een aandachtspunt voor het succes van een focusgroepsessie. Een focusgroepsessie bestaat uit het leiden van een goed gesprek en dat betekent dat er optimaal oogcontact moet zijn tussen de moderator en de deelnemers. Dit begint bij de tafel waaraan wordt plaatsgenomen. Er bestaan verschillende vormen van tafels. Een ronde of ovale tafel biedt deelnemers zekerheid en ontspanning, geeft een informele sfeer en biedt bescherming, gemak en gelijkwaardigheid.

    Generalisatie

    De mogelijkheid tot generalisatie is bij focusgroeponderzoek beperkt vanwege omvang en afstand: generalisatie van de uitkomsten van focusgroeponderzoeken naar de populatie is niet mogelijk door het geringe aantal respondenten dat deelneemt. Personen die bereid zijn te reizen om deel te nemen aan een één tot twee uur durend groepsgesprek, kunnen qua persoonseigenschappen afwijken van de bedoelde onderzoekspopulatie.

    Gespreksleidraad

    Voor de uitvoering van een focusgroep maakt de moderator gebruik van een checklist. De checklist is de uitwerking van de vraagstelling van het onderzoek. De gespreksleidraad bepaalt de agenda van het focusgroepgesprek en wordt samengesteld op basis van de briefing van de opdrachtgever.

    Groepscohesie

    Het proces van groepscohesie ligt in het verlengde van conformeren. Wanneer deelnemers het gevoel hebben geaccepteerd te zijn door de groep, ontstaat er een groepsgevoel, het gevoel ergens bij te horen. Als dit verschijnsel optreedt, zijn de deelnemers eerder geneigd een positieve bijdrage te leveren aan de sfeer van de groep in een gezamenlijk streven om het probleem dat de moderator voorlegt op te lossen.

    Groepsproces

    Het groepsproces kan tijdens een focusgroepgesprek leiden tot onderdrukking van ‘werkelijke’ meningen en attituden. Dit kan aanleiding geven tot gekunstelde gedragingen. De deelnemers aan een focusgroeponderzoek kunnen als groep een negatieve houding ontwikkelen ten aanzien van de moderator, het onderwerp of de omgeving. Deze negatieve houding blokkeert een open, vrije discussie. Deelnemers uiten geen minderheidsstandpunten wanneer zij bang zijn om af te wijken van de meerderheid of wanneer zij zich niet zeker voelen in de groep.

    Handelingstechniek

    Een veelvoorkomende, directe vraagtechniek in focusgroeponderzoeken is de zogeheten handelingstechniek, bijvoorbeeld door de deelnemers de hand op te laten steken, iets te laten noteren, stickers te laten plakken, te laten knikken met het hoofd.

    Indirecte vragen

    Naast de open vragen wordt in focusgroeponderzoek ook gebruikgemaakt van indirecte vraagtechnieken door aan de deelnemers te vragen zich in te leven in een bepaalde situatie, afbeelding of rol. Deze technieken trachten emotionele of rationele remmingen bij deelnemers te verminderen. Voorbeelden van indirecte vraagtechnieken zijn vrije associatie, rollenspel, fotomateriaal (waaronder afbeeldingen van landschappen, stenen, bloemen en dieren), collagetechnieken, cartoons en personificatie. Deze hulptechnieken kunnen duidelijkheid verschaffen over onderwerpen die gevoelig liggen of moeilijk zijn te verwoorden. Ze dragen ook bij aan de interactie van de deelnemers.

    Individuele vrije interviews

    Kiezen moderators bij de aanpak van hun probleem voor kwalitatief onderzoek, dan nemen zij zowel focusgroeponderzoeken als vrije interviews als methoden in overweging. Individuele vrije interviews zijn vooral geschikt wanneer er behoefte bestaat aan een gedetailleerd en grondig inzicht in percepties, meningen, houdingen, motieven en gedrag van personen uit de doelgroep. Deze methode heeft de voorkeur wanneer het te onderzoeken proces, zoals waarnemen, oriënteren, kiezen, beslissen, motiveren, gebruiken in relatie tot een product, object of verschijnsel, in hoge mate individueel is bepaald.

    Inhoudelijke generalisatie

    Inhoudelijke generalisatie is de mate waarin de resultaten van het eigen onderzoek overdraagbaar zijn op of vergelijkbaar of overeenkomstig zijn met situaties die de onderzoeker in feite niet heeft onderzocht.

    Interactie

    Interactie houdt in dat de onderzoeker gebruik maakt van de groepsdynamica om door middel van de interactie tussen deelnemers in een groep dieper inzicht te krijgen in onder meer de percepties, motieven, houdingen, informatieverwerking en het kiezen en beslissen van personen. Interactie is één van de vier algemeen geldende criteria die de kern van de focusgroeptheorie vormen. Geformuleerd door Stewart et al. (2007, p. 8) op grond van de inzichten van pioniers als Merton en Kendall (1946), Merton (1987), Goldman (1962), Goldman en Lewis (1977) en Goldman en McDonald (1987).

    Interpersoonlijke verschillen

    De verwachting over hoe anderen zich zullen gedragen, bepaalt mede het niveau van de interacties. Respondenten baseren hun verwachtingen van anderen op kenmerken als leeftijd, geslacht, verschijning en kleding. Deelnemers brengen verschillende verwachtingen met zich mee. Verwachtingen en overtuigingen zijn meestal een onderdeel van stereotypen.

    Intrapersoonlijke verschillen

    Intrapersoonlijke verschillen zijn een mix van demografische, fysieke en persoonlijkheidskenmerken van deelnemers aan een focusgroeponderzoek die van invloed zijn op onder andere de interactie in het groepsproces.

    Kwalitatieve data

    Het focusgroeponderzoek levert met name kwalitatieve data op. Over het algemeen zijn dit data die zich in een natuurlijke of oorspronkelijke vorm ontwikkelen.

    Laddering-techniek

    Laddering-techniek is een doorvraagtechniek. Eigenschappen (A = attributen) van een product/dienst sluiten aan op bepaalde behoeften (C = consequenties) en waarden (V = values) die de gebruiker belangrijk vindt. De laddering-techniek zoekt naar behoeften en waarden die door één of meer eigenschappen of kenmerken van een product/dienst zijn bevredigd. De doorvraagtechniek bestaat vooral uit de vraag: Kunt u uitleggen waarom dit (noem kenmerk, bijvoorbeeld airbag in de auto) voor u belangrijk is? De onderzoeker is met deze techniek uiteindelijk op zoek naar een keten van betekenissen. De resultaten kunnen worden gebruikt voor het onderbouwen van positioneringsvragen ten aanzien van merken/producten in een bepaalde categorie of markt.

    Leiderschapsrol

    De leiderschapsrol is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. Dit type gaat bijvoorbeeld tegenover de moderator aan tafel zitten. Dat biedt hem oogcontact met de moderator, wat hij kan ervaren als een fysiek voordeel. Verder probeert hij de aandacht te trekken door krachtig en evenwichtig te praten. Hij is bereid actief deel te nemen. Soms zijn er deelnemers die een soort surrogaat leiderschapsrol willen vervullen en daarmee een bondgenoot van de moderator vormen. Ze nemen de moderator in bescherming tegen aanvallen van anderen die het gezag van de moderator ondermijnen. Ze zitten vaak links of rechts vlak naast de moderator aan tafel. Als de discussie te veel afdwaalt van het onderwerp, geven ze aan dat de groep weer terug moet gaan naar het onderwerp waarmee de moderator is begonnen.

    Losse-kaartjestechniek

    Losse-kaartjestechniek is een soort projectieve techniek. Bijvoorbeeld: op een tiental kaartjes staan trefwoorden die te maken hebben met het onderwerp van de focusgroep. De deelnemers kiezen uit die set kaartjes met woorden die volgens hen te maken hebben met het onderwerp. Vervolgens vraag je een nadere toelichting op de gekozen kaartjes.

    Maxigroep

    Bij focusgroeponderzoek spreek je bij meer dan acht deelnemers van een maxigroep.

    Meaning boven measurement

    Tijdens een focusgroepgesprek ligt de nadruk op het menselijke contact. Focusgroeponderzoek is gericht op verdieping van betekenissen en niet op metingen. Meaning boven measurement is één van de vier algemeen geldende criteria die de kern van de focusgroeptheorie vormen. Geformuleerd door Stewart et al. (2007, p. 8) op grond van de inzichten van pioniers als Merton en Kendall (1946), Merton (1987), Goldman (1962), Goldman en Lewis (1977) en Goldman en McDonald (1987).

    Merk-/productbeelden

    Merk-/productbeelden is een soort projectieve techniek. Bijvoorbeeld het verbeelden van typen van autobezitters, zoals Volvo-type, Mercedes-type of Fiat-type, en dit type dan door de groep laten verbeelden op grond van leefstijl, woonhuis, werk, hobby’s, merken frisdrank, sportbeoefening en kranten.

    Minigroep

    Bij focusgroeponderzoek spreek je bij zes of minder deelnemers over een minigroep.

    Moderator

    De moderator begeleidt het gesprek en beheert tijd/vragenlijst/groep. De moderator moet zijn afgestemd op de doelgroep van het onderzoek. Een moderator die veel ervaring heeft met gesprekken met kinderen, is niet altijd geschikt voor het leiden van focusgroepen met productontwikkelaars. Een gespreksleidraad met vragen voor artsen over de behandeling van diabetes is anders dan die met vragen voor diabetespatiënten.

    Non-directieve stijl

    Persoonlijke verschillen tussen moderators leiden tot verscheidenheid in moderatorstijl. De moderator dient een keuze te maken voor een meer directe of een meer indirecte stijl. Bij een non-directieve stijl is er meer kans op interactie en ontwikkeling van ideeën in de groep. Deelnemers komen meer met eigen visies/ideeën buiten de aangeboden kaders van de moderator. Deze stijl draagt bij aan het verkrijgen van relevante dimensies die met het te onderzoeken probleem samenhangen. Meestal hanteert de moderator een mix van beide stijlen.

    Omgevingsfactoren

    Ook de ruimte waarin de focusgroepsessie plaatsvindt, bevat kenmerken die van invloed zijn op het gedrag van de deelnemers. De moderator moet niet alleen oog hebben voor de samenstelling van de groep, maar ook voor de fysieke kenmerken van de ruimte en de gevolgen hiervan voor de deelnemers. De volgende fysieke kenmerken zijn in de onderzoeksomgeving te onderscheiden: de materiële omgeving, zoals de kamergrootte en de aankleding, de ruimtelijke opstelling van tafels en stoelen, en de onderlinge afstand tussen deelnemers, hun eigen territorium.

    Online focusgroepgesprekken

    Er is onderscheid tussen de traditionele focusgroepgesprekken (TFG) en de nieuwe online focusgroepgesprekken (OFG). Voor de laatste vorm worden uiteenlopende benamingen gebruikt, zoals internet-based focusgroeponderzoeken, e-focusgroeponderzoeken ofwel elektronische focusgroeponderzoeken, chat-based focusgroeponderzoeken of virtuele paneldiscussies. Mede onder invloed van internet zijn er sinds de jaren negentig nieuwe focusgroepvormen ontwikkeld (Edmunds, 1999; Krueger & Casey, 2009).

    Open vragen met structuur

    Naast open vragen zonder structuur maken ook open vragen met structuur deel uit van de checklist. Dit zijn vragen die wel open zijn, maar die inhoudelijk meer structuur hebben, bijvoorbeeld door te wijzen op een bepaald aspect of bepaalde dimensie waarop de deelnemers zich dan kunnen richten. Meer gestructureerde vragen zijn vooral nuttig als de deelnemers zich onzeker of verlegen voelen om een antwoord te geven. Bijvoorbeeld: Omschrijf eens de afgebeelde persoon in de advertentie als je denkt aan beroep of vrijetijdsbesteding.

    Open vragen zonder structuur

    Open vragen zonder structuur komen het meest voor in een checklist voor focusgroeponderzoek. Deze vragen richten zich niet op een specifiek aspect of specifieke dimensie van bijvoorbeeld de reclame-uiting. Deelnemers kunnen hier elk aspect of elke dimensie naar voren brengen. Onderwerpen of facetten die deelnemers als eerste aansnijden, zijn waarschijnlijk het meest belangrijk of waardevol voor hen.

    Open-antwoordmodel

    In focusgroeponderzoek wordt gewerkt met het open-antwoordmodel. Het open-antwoordmodel biedt de mogelijkheid veel en waardevolle data te verkrijgen in de eigen woorden van de respondenten. De onderzoeker legt diepere lagen van de betekenis bloot, legt belangrijke verbindingen tussen betekenissen en stelt subtiele nuances vast in de gegeven uitdrukkingen en betekenissen.

    Open-eindkarakter

    Het open-eindkarakter van de informatie die is verkregen in focusgroepen, maakt een samenvatting en interpretatie van de resultaten niet makkelijk. De analyse en de rapportage van de resultaten van focusgroeponderzoek zijn dan ook niet eenvoudig.

    Parafraseren

    Parafraseren is een vorm van doorvragen. De moderator herhaalt in korte, eigen bewoordingen wat de laatste spreker net heeft gezegd. Parafraseren kan belonend en controlerend zijn, want de ander weet dat er goed naar hem is geluisterd, dat hij is begrepen. Parafraseren kan de spreker uitnodigen om verder te gaan. Het is een soort aanmoediging en heeft daardoor de functie van een doorvraag. Deelnemers krijgen dan even de gelegenheid om na te denken. Parafraseren speelt een rol bij het uiten van gevoelens. De moderator moet laten merken dat hij de gevoelens van de ander begrijpt en aanvaardt. Dit biedt enige veiligheid.

    Persoonlijke vertekening

    Persoonlijke vertekening is de veelvoorkomende menselijke neiging om de weergave van gezichtspunten die overeenkomen met die van onszelf, te verwelkomen en te versterken. Persoonlijke vertekening kan afbreuk doen aan de objectiviteit van de moderator.

    Perspectiefverschuiving

    Tijdens een focusgroepgesprek vindt er in de discussie een perspectiefverschuiving plaats van onderzoeker naar deelnemer. Het gesprek schuift op van wat de onderzoeker zelf vindt van een thema/onderwerp naar wat de respondenten relevant vinden in het licht van hun eigen beleving van het thema/onderwerp.

    Poolingtechniek

    De moderator moet deelnemers tijdens het gesprek aanmoedigen om hun mening/ervaring naar voren te brengen. Hij maakt hiervoor gebruik van een scala van vraagtechnieken. Een eenvoudige manier is om aan elke deelnemer diens mening te vragen. Dit is de poolingtechniek en hoort meer thuis in een surveyachtige onderzoeksopzet. De techniek helpt wel om twijfelende of aarzelende deelnemers bij het gesprek te betrekken. Te vaak gebruik van deze techniek vermindert de interactie tussen de deelnemers.

    Primaire en secundaire vragen

    Primaire vragen zijn vragen die ertoe dienen om een onderwerp makkelijk te introduceren of om binnen een complex thema enkele nieuwe onderwerpen voor de deelnemers in te leiden. Hiervoor stelt de moderator vaak open vragen. Secundaire vragen kunnen zowel open als gesloten vragen zijn. Ze volgen na de primaire vragen en dienen ook om door te vragen op het onderwerp voor het verkrijgen van meer gedetailleerde informatie dan die is verkregen met de primaire vragen.

    Probleemformulering

    Net als andere soorten onderzoek begint ook het focusgroeponderzoek met een beschrijving van het probleem. De naam zegt het al: de focus moet gericht zijn op een probleem. Een heldere probleemstelling bestaat uit een doelstelling en één of meer vraagpunten en biedt het raamwerk voor de thema’s of onderwerpen die de moderator uitwerkt.

    Probleemstelling

    Focusgroeponderzoek verschilt niet van andere vormen van onderzoek als het gaat om het helder formuleren en uitwerken van de probleemstelling. Een probleemdefinitie bestaat uit een uitwerking van wat het probleem inhoudt en naar welke informatie men op zoek is om bijvoorbeeld het probleem beter te begrijpen.

    Projectieve technieken

    Bij projectieve technieken wordt aan de hand van woorden, plaatjes, typen en rollen informatie verkregen. Het blijkt dat deelnemers zich op deze manier makkelijk uiten en dit ook een plezierige taak vinden in een groep. Vaak maken moderators gebruik van projectieve technieken om bepaalde visies, meningen, kenmerken of gevoelens expliciet te maken bij deelnemers.

    Replicatie

    Replicatie is de mogelijkheid om het onderzoek meerdere keren uit te voeren. Dit is een controleprocedure die tijdens het onderzoek kan worden toegepast om de geldigheid en betrouwbaarheid vast te stellen. In absolute zin kan hieraan nauwelijks goed gevolg worden gegeven in kwalitatief onderzoek. Anderen spreken in dit verband dan ook liever over ‘in principe herhaalbaarheid’ en over de ‘navolgbaarheid’ van de onderzoeksprocedures (Maso & Smaling, 1987, in Wester & Peters, 2004). Focusgroeponderzoek stelt de bruikbaarheid van de informatie meer vast aan de hand van de geschiktheid om bruikbare conclusies te trekken dan aan de mate waarin resultaten repliceerbaar zijn over meerdere focusgroepen.

    Rol van expert

    De rol van expert is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. Dit type duldt vaak geen tegenspraak, maakt gebruik van directe taal en ondersteunt zijn visie of mening met argumenten en ervaringen. Hij is op zoek naar leiderschap, maar heeft dat niet kunnen bereiken. Dit kan remmend werken in de groep, maar de groep onderkent de expert in de groep. Deelnemers nemen de expert mogelijk niet serieus, waardoor de expert zich ongemakkelijk gaat voelen. De groepsleden twijfelen aan zijn kennis. De verwachtingen richting de expert zijn eenduidig: ‘Hij zal het wel weer beter weten.’ De moderator moet de expert afremmen dan wel in bescherming nemen.

    Rol van fluisteraar

    De rol van fluisteraar is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. Dit type heeft in de groep vooral contact met de deelnemer naast hem. Hij is wel geïnteresseerd in het onderwerp, maar keert zich om verschillende redenen van de groep af. De informatie die hij uitwisselt, is niet hoorbaar voor de groep. Hij houdt er eigenlijk privégesprekken op na. De moderator moet deze deelnemer vaak even bij de les roepen, bijvoorbeeld: ‘Jan, wat je net vertelde aan je buurman, zou je dat nog eens willen herhalen, misschien hebben we wat belangrijks gemist.’

    Rol van niet- of welgeïnteresseerde

    De rol van niet- of welgeïnteresseerde is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. De niet-geïnteresseerde deelnemer is herkenbaar aan zijn lichaamstaal, zoals achteroverleunen, zijn stoel een stuk van de tafel af zetten, staren naar het plafond, geen oogcontact maken. Hij reageert op vragen met ‘wat bedoel je?’ of beantwoordt alles negatief. Maar let op: een stille deelnemer kan hevig geïnteresseerd zijn en waardevolle informatie inbrengen. Een deelnemer die de rol van welgeïnteresseerde speelt, kan doen alsof hij geïnteresseerd is. Hij is het vaak overal mee eens, ontkent verschillende visies of tegengestelde standpunten. Vaak is er sprake van enige sociale of intellectuele onzekerheid.

    Rol van ontwijker

    De rol van ontwijker is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. Dit type gaat niet in op gestelde vragen en probeert vragen te omzeilen. Hij zegt bijvoorbeeld meerdere malen dat generaliseren niet mogelijk is, want dat doet afbreuk aan de complexiteit van de beslissing, en hij stelt de vraag ter discussie. Bij bijvoorbeeld de keuze van een restaurant of theater zegt hij: ‘Ja, het hangt er helemaal van af hoe ...’

    Rol van overheerser

    De rol van overheerser is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. Dit type kan zich verbaal goed uitdrukken. Hij houdt lange verhalen, claimt veel spreektijd, wil de groep domineren, onderbreekt deelnemers die het woord hebben, interpreteert wat anderen zeggen. Positief is dat hij een goede bijdrage kan leveren aan de discussie door zijn actieve opstelling. Nadelige groepseffecten kunnen zijn dat anderen zich terugtrekken, niet willen praten met degene die overheersend is in de groep. Dat leidt tot een negatief interactie-effect. Er zijn vraagtechnieken die de moderator kan gebruiken om ervoor te zorgen dat niemand in de groep overheerst. De moderator kan zich fysiek afwenden van de dominante deelnemer of geeft aan: ‘Ik begrijp hoe X zich voelt, maar ik wil nu van een ander horen wat zijn visie hierop is.’ Het kan ook voorkomen dat de groep de moderator te hulp schiet om de overheerser onder controle te krijgen: ‘Hé, kom Jan, laten we verdergaan, anders komen we nergens.’

    Rollenspel

    Rollenspel is een soort projectieve techniek. Bijvoorbeeld: een deel van de deelnemers speelt de rol van advocaat en komt met argumenten of redenen om een product/merk of dienst op de markt te houden, terwijl een ander deel de rol speelt van officier, die vindt dat het product van de markt moet. Analoog kun je eraan denken om een deel van de groep voorstander en een ander deel tegenstander van een programma te laten spelen.

    Rolling interviewguide

    Zekerheid over de werking van een gespreksleidraad kun je pas krijgen door deze in een focusgroep toe te passen. Vooraf kun je een pretest doen of je kunt gebruikmaken van de rolling interviewguide-techniek indien er meer focusgroepsessies plaatsvinden. Je past dan de checklist aan op grond van reeds plaatsgevonden focusgroepsessies. De eerste versie van de gespreksleidraad gebruik je voor de eerste focusgroep. Vervolgens pas je die aan op grond van de ervaringen in de eerste groep. Na de tweede focusgroep kan er opnieuw een aanpassing plaatsvinden. Met deze benadering pas je de oorspronkelijk ontwikkelde gespreksleidraad in de loop van het onderzoek steeds verder aan.

    Screeningsvragenlijst

    De eerste stap in het wervingsplan is het ontwikkelen en vervolgens afnemen van een korte screeningsvragenlijst om de vereiste doelgroep vast te stellen. De screeningsvragenlijst bevat enkele vragen die betrekking hebben op sociodemografische kenmerken, of kenmerken die voor het doel van het onderzoek belangrijk zijn. Ook maakt de moderator meestal gebruik van vraagtechnieken waarin hij het cruciale kenmerk van het onderzoek verbergt tussen andere kenmerken. De screening in de eerste stap resulteert in een bestand van namen en adressen van personen die voldoen aan de vereiste steekproefkenmerken.

    SIP-model

    Gordon en Langmaid (1988) wijzen moderators op drie belangrijke terreinen die zij moeten verkennen en regelen bij het leiden van focusgroepen. De auteurs hanteren het SIP-model: Structuur, Inhoud, Proces.

    Sneeuwbaleffect

    Het sneeuwbaleffect doet zich voor in een focusgroep wanneer een opmerking van een persoon een reeks van reacties oproept bij de anderen.

    Sociaalemotioneel leiderschap

    Sociaalemotioneel leiderschap gaat samen met taakgericht leiderschap. Beide vormen van leiderschap zijn belangrijk voor de kwaliteit van het functioneren van een groep. De moderator zal het ene moment het accent leggen op de sociaalemotionele gerichtheid met doorvragen, tone of voice, aandacht voor gevoelens en stiltes. Op een ander moment zal de moderator het accent leggen op taakgerichtheid door zaken uit te leggen, regels te stellen en de voortgang te bewaken. In het eerste geval komt de leider of moderator tegemoet aan de emotionele behoeften van de deelnemers.

    Sociale wenselijkheid

    Sociale wenselijkheid kan een belangrijke invloed hebben op geuite meningen. Deelnemers bevinden zich in een groep. Dit kan zorgen voor een vertekend beeld van de groepsdynamische processen. Het geven van sociaal wenselijke antwoorden doet zich mogelijk minder voor in kwantitatief onderzoek.

    Spreekgrage deelnemer

    De spreekgrage deelnemer is een mogelijke rol van deelnemers in een focusgroep. Dit type deelnemer is vaak wat opschepperig, schetst grootse verhalen, wil zich beter voordoen. De groep fluit deze deelnemer vaak als vanzelf terug. De moderator moet hem afremmen, want hij is lang van stof. De moderator zegt dan bijvoorbeeld: 'Houd het kort, zodat ook anderen wat kunnen vertellen.' Vaak is een opschepper moeilijk te handhaven in een groep.

    Startvragen

    De startvragen hebben meestal een open karakter en zijn formeel gewoon open vragen. Deelnemers uiten zich naar aanleiding van een startvraag soms in te algemene of abstracte woorden of zinnen. De startvragen moeten dan helpen de antwoorden specifieker en duidelijker te krijgen. Bij de structuuruitwerking van een thema in de checklist moet er niet alleen oog zijn voor de structuur, maar ook voor de formulering van de te onderscheiden hoofd- en startvragen. Het onderscheid in start- en doorvraagpunten wijst naar een zekere volgorde of hiërarchie die bruikbaar is voor de moderator.

    Steekproefkader

    Als het probleem duidelijk is beschreven, stel je een steekproefkader vast. Het steekproefkader is de operationele definitie van de populatie waarop het onderzoek zich richt. Het vaststellen van een duidelijk afgebakend steekproefkader heeft een belangrijkere rol bij grootschalig surveyonderzoek dan bij de opzet van focusgroeponderzoek. Bij focusgroeponderzoek zijn de resultaten namelijk niet bedoeld om te generaliseren naar de populatie.

    Sturende vragen

    Sturende of leidende (of suggestieve) vragen dwingen respondenten min of meer op een directe manier te antwoorden of het ene antwoord boven het andere antwoord te geven. De moderator kan het antwoord van de respondent intentioneel of niet-intentioneel, impliciet of expliciet dan wel verbaal of non-verbaal in een bepaalde richting sturen.

    Synchroon versus asynchroon

    Bij web-based of elektronische focusgroepen dient onderscheid te worden gemaakt tussen synchroon versus asynchroon uit te voeren online focusgroepen: de chatroom respectievelijk de bulletinboard. Bij de synchronisch uit te voeren online focusgroep, de chatroom, stelt de moderator op internet op een afgesproken tijd een set van vragen aan een aantal deelnemers. De deelnemers reageren gelijktijdig op de vragen. Een nadeel van de chatroomvorm is dat deelnemers die goed kunnen typen in het voordeel zijn bij het beantwoorden van vragen. Bij de asynchronisch uit te voeren online focusgroep, de bulletinboard, stelt de moderator gedurende een periode van enkele dagen elke dag een vraag en plaatst deze op internet (ook wel de postings van de moderator genoemd). De deelnemers bepalen zelf op welk moment zij deze vragen beantwoorden en hoeveel tijd zij eraan willen besteden.

    Synergetisch effect

    De gezamenlijke inspanning van de groep levert een ruimer aanbod van informatie, inzichten en ideeën op dan de optelsom van de antwoorden van een aantal individuen wanneer hun antwoorden afzonderlijk zouden zijn verzameld. De focusgroep werkt dan ook aanstekelijk. Dit synergetisch effect van de groepssetting resulteert in het voortbrengen van data of ideeën die niet zouden zijn ontdekt in individuele interviews.

    Taakgericht leiderschap

    Taakgericht leiderschap gaat samen met sociaalemotioneel leiderschap. Beide vormen van leiderschap zijn belangrijk voor de kwaliteit van het functioneren van een groep. De moderator zal het ene moment het accent leggen op de taakgerichtheid door zaken uit te leggen, regels te stellen en de voortgang te bewaken, en een ander moment op de sociaalemotionele gerichtheid met doorvragen, tone of voice, aandacht voor gevoelens en stiltes.

    Trechtertechniek

    De trechtertechniek wordt toegepast bij het opstellen van de checklist. Je maakt gebruik van deze techniek bij het formuleren en ordenen van vragen. Vragen van meer algemene aard dan wel vragen met een open karakter stel je eerder dan de meer specifieke vragen.

    Trechtervragen

    De trechterbenadering voor vragen begint breed en gaat dan verder met enkele specifiekere vragen. Deze benadering komt vooral voor bij de behandeling van gevoelige onderwerpen, of in geval dat de deelnemers goed op de hoogte zijn, zij meer tijd nodig hebben om hun antwoorden goed te kunnen verwoorden. Via de trechterbenadering ga je vooral op zoek naar specifieke meningen en houdingen dan wel aspecten of dimensies van het gedrag bij de deelnemers.

    Triangulatie

    De onderzoeker kan triangulatie gebruiken om de geldigheid van zijn resultaten te bevorderen. Het is een hulpmiddel bij interne controles. Bijvoorbeeld door de patiënt niet alleen te observeren en te ondervragen, maar ook aandacht te besteden aan het ondervragen van belangrijke anderen in het netwerk, onder wie de partner, vriend(in) en behandelend arts.

    Tuckman (1965)

    Tuckman (1965) stelde een vijfstadiamodel op dat de moderator in de praktijk houvast biedt om oog te hebben voor de dynamiek in de groep. De moderator moet oog hebben voor de mogelijke rollen die deelnemers spelen en het procesverloop in de groep.

    Tunnelvragen

    Bij tunnelvragen wordt van smal naar breed of van specifiek naar algemeen gewerkt. Hier volgen meer open vragen de meer gesloten vragen op, wat als doel heeft de deelnemers stap voor stap te motiveren om vrij over het centrale onderwerp te spreken. De moderator stelt openingsvragen van gesloten aard om de deelnemers te helpen herinneringen op te halen of het hen gemakkelijk te maken antwoorden te geven. Bij de tunnelbenadering is er sprake van een aantal gelijksoortige vragen waarop de deelnemers moeten antwoorden. Om de antwoorden van de deelnemers niet te beïnvloeden maakt de moderator geen of nauwelijks gebruik van doorvragen.

    Tweevragenmodel

    Het is belangrijk dat de moderator geen genoegen neemt met eerste reacties, maar op zoek gaat naar achterliggende betekenissen of overwegingen/redenen. Hij maakt hiervoor gebruik van follow-upvragen of doorvraagtechnieken. Goed kunnen doorvragen is van belang om goede informatie te verkrijgen van de deelnemers, zonder hen in het defensief te duwen of een specifiek antwoord te suggereren. Het tweevragenmodel ziet er als volgt uit: (1) Moderator: Wat vind je van deze advertentie? Deelnemer: Ja, die spreekt me wel aan. (2) Moderator: En waarom spreekt deze je aan? Deelnemer: Ik vind deze advertentie leuker dan die andere. De moderator dient nu te beseffen dat er iets in de advertentie zit dat het voor de deelnemer leuker maakt, maar wat? Jammer genoeg vraagt de moderator hier niet op door met een derde vraag.

    Validiteit

    Validiteit ligt in het geval van kwalitatief onderzoek met name op de authenticiteit van de verkregen informatie. Met andere woorden: de resultaten zijn betekenisvol binnen de context van het dagelijks leven van de consument. In plaats van validiteit wordt er vaak gebruikgemaakt van het concept ecologische validiteit.

    Vijfstadiamodel

    Groepsdynamica is een belangrijk thema bij focusgroeponderzoek. De moderator moet oog hebben voor de mogelijke rollen die deelnemers spelen en het procesverloop in de groep. Het vijfstadiamodel van Tuckman (1965) biedt de moderator in de praktijk houvast om oog te hebben voor de dynamiek in de groep.

    Vrije-associatietechniek

    De vrije-associatietechniek is een soort projectieve techniek, bijvoorbeeld: Waar denken jullie aan bij Nederland 3 … en waaraan nog meer …? Je kunt zinnen laten afmaken, zoals: De bezoekers van deze disco zijn vooral …

    Vrijheid van structurering

    De mate van structurering in focusgroeponderzoek varieert van minimaal tot maximaal. Dat wil zeggen: de onderzoeker maakt gebruik van een scala van projectieve vraagtechnieken en doorvraagtechnieken om zicht te krijgen op emoties, gevoelens, voorkeuren en motieven van de deelnemers. Vrijheid van structurering bij het gebruik van vraagtechnieken is één van de vier algemeen geldende criteria die de kern van de focusgroeptheorie vormen. Geformuleerd door Stewart et al. (2007, p. 8) op grond van de inzichten van pioniers als Merton en Kendall (1946), Merton (1987), Goldman (1962), Goldman en Lewis (1977) en Goldman en McDonald (1987).

    Werving

    Bij werving staat het zoeken van deelnemers aan het focusgroeponderzoek centraal. De deelnemers worden geselecteerd uit het steekproefkader. Soms maken onderzoekers gebruik van een screeningsvragenlijst om personen met bepaalde kenmerken uit te sluiten, bijvoorbeeld: geen personen werkzaam in de reclame. In de werving ontvangen personen in algemene bewoordingen informatie over het onderwerp van het onderzoek.

    Wervingsplan

    In een wervingsplan staat hoe de deelnemers aan het focusgroeponderzoek worden gezocht. Een goed wervingsplan is opgebouwd uit de volgende vier stappen: screenen, informeren, bevestigen van en herinneren aan de afspraak.

    Wheatley en Flexner

    Wheatley en Flexner (in Stewart et al., 2007, p. 83) hebben een typologie van soorten vragen voor focusgroepen ontwikkeld. Naast deze indeling van soorten vragen wijzen zij op de vaardigheden van de moderator om deze vragen te gebruiken. Hun overzicht (zie figuur 4.4) is bewerkt door Langer (1978).